Project PSMA richt zich op de rol van het immuunsysteem bij de ziekte PSMA (progressieve spinale musculaire atrofie). Deze ziekte lijkt op ALS en valt in het spectrum van de MND (Motor Neuron Disorders). Bij PSMA zijn er problemen met de perifere motorische neuronen. PSMA uit zich in slapper en dunner wordende spieren en leidt uiteindelijk tot volledige verlamming en overlijden door aantasting van de ademhalingsspieren. Er zijn aanwijzingen dat bij een deel van de PSMA-patiënten de oorzaak van de ziekte gevonden kan worden in auto-immuunreacties. Het immuunsysteem valt dan het eigen lichaam aan.
Het doel van deze studie is om ongeveer 300 PSMA-patiënten te onderzoeken om uit te kunnen vinden bij hoeveel patiënten immuun-gemedieerde ziekteprocessen een rol spelen. Vervolgens zullen we onderzoeken welke antistoffen hierbij een rol spelen. Met behulp van IPS-cellen (stamcellen die zijn gegroeid vanuit huidcellen van patiënten) zullen we de invloed van antistoffen op de motorische zenuwcellen testen.
Tenslotte wordt een ‘randomized controlled trial’ opgezet waarbij patiënten willekeurig worden ingedeeld in een groep die behandeld wordt met immunoglobulinen en een groep die een placebo ontvangt. Dit onderzoek zal mogelijk uitwijzen of een behandeling gericht op antistoffen positieve effecten heeft bij een deel van de PSMA-patiënten.
In een relatief kleine groep mensen met PSMA kunnen in het bloed aanwijzingen worden gevonden voor een ontstekingsreactie. Dit bestaat uit een zogenaamde ‘monoconale gammopathie’, een aanwijzing voor de aanmaak van een specifieke antistof in het bloed. Antistoffen worden door het lichaam gemaakt om bacteriën en virussen uit te schakelen, maar kunnen bij ontstekingsziekte ook tegen lichaamseigen structuren worden aangemaakt. De aanwezigheid van deze antistoffen vonden we niet of nauwelijks bij de aan PSMA verwante ziektebeelden ALS en PLS, maar wel bij de ziekte multifocale motore neuropathie (MMN). Van MMN weten we dat deze wordt veroorzaakt door een ontstekingsreactie en kan worden behandeld met een infuus met immuunglobulines (IVIg). Gebruik makend van de uit huid gekweekte zenuwcellen hebben we vervolgens onderzocht of de antistoffen aan zenuwcellen konden binden en of deze binding schade veroorzaakte.
Uit dit onderzoek is gebleken dat de antistoffen inderdaad aan zenuwcellen binden, maar op een andere manier dan bij mensen met MMN. De antistoffen binden op een andere plek dan bij MMN en hebben ook niet dezelfde effecten op de zenuwcel. We zijn er nog niet in geslaagd om de structuur waaraan de antistoffen binden te identificeren; de eerste pogingen zijn niet gelukt en het is daarom nog ‘werk in uitvoering’. Daarnaast hebben we in het bloed van mensen met PSMA onderzocht of er vaker stoffen in voorkomen die de witte bloedcellen die antistoffen aanmaken activeren. Dit bleek niet het geval.
In vervolgonderzoek willen we de structuren waar de antistoffen aan binden verder identificeren zodat we kunnen zoeken naar een passende therapie. Bovendien willen we met het laboratorium model van gekweekte zenuwen nagaan welke therapie dan waarschijnlijk het best kan worden getest bij patiënten. Therapie met IVIg, zoals effectief bij de op PSMA lijkende ziekte MMN, is een eerste potentiele kandidaat maar is mogelijk niet effectief genoeg. Daarom zullen we ook andere potentiele kandidaten in kaart brengen en screenen op weg naar een effectieve behandeling.