PLS, PSMA en ALS worden vaak in één adem genoemd. Logisch, want de ziekten hebben veel overeenkomsten. Maar verschillen zijn er ook. Wouter van Rheenen, neuroloog bij UMC Utrecht, vertelt hoe het zit. “PLS, PSMA en ALS zijn de belangrijkste ziekten van de motorische zenuwcellen.”
Wouter begint met de overeenkomsten: primaire laterale sclerose (PLS), progressieve spinale musculaire atrofie (PSMA) en amyotrofische laterale sclerose (ALS) zijn alle drie aandoeningen van de motorische zenuwcellen of neuronen. “Er zijn twee soorten motorische neuronen: centrale en perifere”, legt Wouter uit.
“De centrale motorische neuronen vervoeren signalen vanuit de hersenen naar het ruggenmerg. De perifere motorische neuronen lopen van de hersenstam en het ruggenmerg naar de verschillende spieren. Zowel aandoeningen aan het centrale motorische zenuwstelsel als aandoeningen aan het perifere motorische zenuwstelsel zorgen dat je je spieren niet meer goed kunt besturen. Maar het uit zich op een andere manier.” PLS tast de centrale motorische neuronen aan, PSMA de perifere motorische neuronen. Bij ALS zijn de centrale en de perifere motorische neuronen beide aangedaan. “Samen zijn PLS, PSMA en ALS de belangrijkste ziekten van de motorische zenuwcellen.”
“Op de polikliniek kunnen we goed vaststellen welke motorische zenuwcellen zijn aangedaan”, vertelt Wouter. “Zijn het de centrale motorische neuronen? Dan worden de spieren stijf. Wij herkennen dit aan de (te) springerige, hoge reflexen van de spieren.” Als de perifere motorische neuronen betrokken zijn, worden de spieren snel dun. “Dan worden ze slap. Dat kunnen we zien, maar ook aantonen met een elektromyogram of EMG. de activiteit van een spier met een heel dun naaldje.” Het diagnostisch proces begint dus altijd met een onderzoek naar welke motorische zenuwcellen betrokken zijn.
Stel dat alleen de centrale of alleen de perifere zenuwcellen zijn aangedaan. Is de diagnose PLS of PSMA dan snel gesteld? “Nee, zo eenvoudig is het helaas niet”, zegt Wouter. “Als beide motorische neuronen – centraal en perifeer – zijn betrokken, weten we vrij snel zeker dat het ALS is. Die diagnose kunnen we vaak in één dag stellen bij het ALS Centrum Nederland . Daar zijn namelijk niet veel andere verklaringen voor. Bij PLS en PMSA is dat anders. Er zijn namelijk best veel andere ziekten die alleen op de centrale motorische neuronen of alleen op de perifere motorische neuronen werken. Dat zijn zeldzame ziekten, maar die moeten we wel uitsluiten. Ook willen we echt zeker weten dat het toch geen ALS is. Dat maakt de diagnose complexer. En daardoor gaat daar vaak meer tijd overheen.”
Ook al duurt het stellen van de diagnose langer, de meeste mensen zijn blij te horen dat ze geen ALS maar (waarschijnlijk) PLS hebben. Wouter: “PLS heeft een veel langzamer beloop dan ALS. Omdat PLS op de centrale motorische neuronen werkt, hebben patiënten last van stijve spieren. Ze zijn minder soepel, gaan houterig lopen. De fijne motoriek in de handen wordt minder. Spreken gaat trager. Maar die stijfheid sluipt er heel langzaam in. Daarom hebben we afgesproken dat we het PLS noemen als een patiënt vier jaar lang echt alleen klachten van de centrale motorische neuronen heeft. Het is geen uitzondering dat mensen met PLS tien jaar of langer met hun ziekte leven.”
Ook voor een deel van de mensen met PSMA geldt dat hun ziekte langzamer gaat dan ALS. Maar niet voor álle mensen met PSMA. “Bij deze laatste groep lijkt het beloop van PSMA veel op dat van ALS”, vervolgt Wouter. “De klachten zijn vergelijkbaar. En ook de snelheid waarmee het gaat. Ze krijgen binnen een jaar forse zwakte van de benen en/of de armen en redelijk snel ook zwakke ademhalingsspieren. Daarom maken de nieuwste criteria voor ALS geen onderscheid meer tussen ALS en PSMA.” Dat heeft ook voordelen voor PSMA-patiënten, aldus Wouter.
“Vroeger mochten mensen met PSMA aan een heleboel medicijnstudies niet meedoen omdat ze niet aan de criteria voldeden. De nieuwe criteria maken dat voor toekomstige studies wel mogelijk, en dat is fijn want als we een medicijn vinden, willen we dat natuurlijk ook graag aan mensen met PSMA geven. Deze criteria gelden nog niet voor de huidige studies, maar bij toekomstige studies hopen we dat deze wel van toepassing worden.”
Er is ook een groep mensen met PSMA die veel langzamer achteruitgaat. Dat komt bij ALS ook weleens voor, maar bij PSMA is deze groep veel groter. Wouter: “Vaak kunnen we al vrij snel inschatten of mensen in de langzame groep zitten. Meestal zijn deze patiënten wat jonger. Ook lopen ze vaak al vrij lang met de klachten rond voordat ze bij een neuroloog komen en de diagnose wordt gesteld.”
Dat PSMA en ALS nu als één ziekte worden gezien, doet geen recht aan deze groep. “Daarom maken wij het onderscheid tussen PSMA en ALS voor deze groep nog wel. Al met al is de indeling PLS, PSMA en ALS dus niet perfect. Zeker als je bedenkt dat mensen die al langere tijd PLS of PSMA hebben, vaak toch ook afwijkingen in de perifere of centrale motorische neuronen blijken te hebben. Maar voor de prognose is de indeling wél zinnig. Patiënten weten beter wat ze kunnen verwachten. En wij kunnen onze zorg beter afstemmen op wat mensen nodig hebben. Want dat is wat we uiteindelijk willen: dat mensen de best mogelijke zorg krijgen.”
Interview: verschenen in het ALSNU van november 2022.